Uit het magazine

Kan ons stroomnetwerk de elektrificatie van vervoer wel aan?

Voor de elektrificatie van het wagenpark moet ook het netwerk klaar zijn. Shutterstock, 2025

Van alle nieuw ingeschreven wagens was 66 procent vorig jaar elektrisch of op zijn minst hybride. De opkomst van elektrisch rijden is dus nog steeds in volle gang en dus zal er de komende jaren alleen maar meer geladen worden. De grote vraag is daarbij echter of het Belgische elektriciteitsnetwerk klaar is voor die extra belasting. Of dreigen er hier soms toestanden zoals die er in Nederland al zijn? Mobility Energy Magazine zocht het uit en ging daarvoor in gesprek met diverse experts.

Waarom stellen we onszelf eigenlijk de vraag of het stroomnet de extra vraag aankan? Omdat het in Nederland dus een kwestie is die voor veel hoofdbrekens zorgt. Op verschillende plekken is er bij onze Noorderburen onvoldoende capaciteit op het elektriciteitsnet om nieuwe afnemers aan te sluiten. Bedrijven hebben daar last van en ook laadstations strijden mee om de beperkt beschikbare aansluitingen. De kabels in het netwerk hebben soms de niet de vereiste capaciteit om voldoende laadvermogen ter beschikking te stellen. Het gevolg daarvan is netcongestie, waarbij de zaken in toenemende mate vastlopen. Steeds vaker vragen netbeheerders aan eigenaars van elektrische auto’s om niet op te laden tussen vier uur ’s middags en negen uur ‘s avonds. En sommige nieuwbouwwijken worden zelfs niet aangesloten op het net.

Aangezien Nederland voorop loopt op België als het gaat om de elektrificatie van het wagenpark, is het dus een goed moment om de vraag te stellen: hangt dit ons ook boven het hoofd? Moeten we in plaats van winterse blackouts eerder die netcongestie gaan vrezen?

Zo’n vaart lijkt net in België nog niet te lopen, blijkt uit de woorden van professor Jan Desmet van de UGent. “We zijn er op de meeste plaatsen klaar voor, vooropgesteld dat we blijven investeren in ons netwerk.” Of moet dat zijn: netwerken? Desmet knikt. “We hebben immers zowel een transmissie-netwerk als een distributienetwerk.”
Hij verklaart zich nader: “De taak van een transmissienetbeheerder is het beheer, het onderhoud, de interconnectie en het netevenwicht van het hoogspanningsnetwerk.”

In Nederland liggen deze verantwoordelijkheden bij TenneT, in Elia is dat voor België. Vanaf dat hoogspanningsnetwerk worden aftakkingen gemaakt naar de distributienetwerkbeheerders. Hun taak is het beheren en onderhouden van het laag- en middenspanningsnetwerk. Dat omvat niet alleen de distributie van elektriciteit naar consumenten en bedrijven, maar alles dat daarmee gerelateerd is, ook maatschappelijk.” In Nederland gaat het hier om netbeheerders als Enexis, Stedin, Liander, in België zijn dat onder meer Fluvius, Resa en ORES Sibelga. Desmet: “Die buigen zich met andere woorden over lokale problemen, lokale uitbreidingen en alles wat er verder in hun gewest of sector van belang is. Voor Vlaanderen is Fluvius de operationele organisatie die alle Vlaamse distributienetwerkbeheerders overkoepelt, met als doel de energie- en nutsvoorzieningen efficiënt te beheren en klaar te maken voor de energietransitie.”

Ventilus

Zijn we dus op die twee vlakken klaar voor de uitdagingen die het laden van elektrische voertuigen met zich mee gaan brengen voor het stroomnetwerk? “Ja”, zegt Yannick Van den Broeck, adviseur energie & klimaat VOKA. “En dat zal nog wel een tijdje zo blijven. Toch is de vraag of we op lange termijn klaar genoeg zijn, en daar vrees ik wel voor. We zien nu al de eerste problemen opduiken op beide niveaus. Denk op het vlak van transmissie maar aan de Ventilus-hoogspanningslijn in West-Vlaanderen, waar we wachten op een vergunning.”

“Nochtans is dat een cruciaal dossier om onze bijkomstige offshore-windenergie aan land te krijgen”, zegt hij. Desmet bevestigt die lezing en haalt enkele argumenten aan waarom die kabel niet zomaar ondergronds kan, zoals de omgevingsbewoners dat graag zouden zien. “Als je die ondergronds wil leggen, dan spreek je over een sleuf van 300 tot 400 meter breed waarboven niets mag gebeuren. Dat zou niet alleen een gigantisch werk zijn, maar ook om erg veel onteigeningen vragen. Bovengronds aanleggen is niet alleen een stuk goedkoper, maar ook maatschappelijk gemakkelijker.”

Uitgebreid netwerk

Op distributievlak is het meer een regionaal verhaal en is het beeld diffuser, vervolgt Van den Broeck. “Er zijn plekken waar potentieel congestie dreigt, en dan spreken we over stukken van Limburg en West-Vlaanderen die nu al met problemen geconfronteerd worden. Nederlandse toestanden, waar nieuwe infrastructuur gewoon niet aangesloten kan worden op het stroomnet, zijn echter nog niet aan de orde. Onlangs zag ik een kaartje waarop Fluvius potentiële congestieproblemen becijferde en dat zag er nog behoorlijk wit uit.”

Hoe dat komt, daar heeft Desmet wel een antwoord op. “Ons elektriciteitsnet is veel uitgebreider dankzij de lintbebouwing in Nederland. Daarbij is de bebouwing geconcentreerd tussen lege plekken. Daarenboven, toen we midden jaren zeventig van de vorige eeuw de eerste kerncentrales in gebruik namen, bleken die weinig en traag regelbaar in vermogen te zijn. Daarom is men in de jaren zeventig elektrische verwarming gaan promoten, zodat de elektriciteitsproductie van ‘s nachts ook afgenomen zou worden. Met dat in gedachten heeft men ons distributienetwerk meteen voldoende zwaar gemaakt, zodat ze tegen dat grootverbruik voorzien waren. Wij hebben dus een netwerk waarin de kabels dik genoeg zijn, en de transformatoren zwaar genoeg, met aftakpunten die voldoende ontwikkeld zijn zodat er veel vermogen geleverd kan worden.”

Maatregelen nemen

Toch kunnen we niet op onze lauweren rusten, waarschuwt Van Den Broeck. “De voorspelling van Fluvius waar we over tien jaar staan is minder positief en voorziet in de meeste gemeenten potentieel congestie als we geen maatregelen nemen.” Desmet duidt het alweer in historisch perspectief. “Het distributienetwerk is uitgebouwd tussen de jaren dertig en zeventig. Naarmate de maatschappij verder groeide, zijn de netten uitgebreid en gingen we meer en meer aftakken van een dikke kabel naar dunnere. Een lokale verbruiker heeft thuis doorgaans immers geen groot vermogen nodig.”

Tenzij hij zijn elektrische wagen wil laden. En daar komt de kat op de koord. “Eigenlijk zijn de aansluitingen van onze huizen op het elektriciteitsnetwerk daar niet op berekend”, zegt Desmet. “Snelladen thuis gaat dus niet, en ook bij traag laden doet zich de vraag voor wat er gebeurt als veel mensen dat tegelijk zouden doen. Als iedereen op hetzelfde moment veel energie wil verbruiken, dan kan het net dat onmogelijk leveren. In de huidige omstandigheden is het energieverbruik goed verspreid over de dag, met overdag vooral bedrijven die er gebruik van maken en ‘s avonds gezinnen. Maar met de opkomst van de elektrische voertuigen kan dat veranderen, want die vragen een heel groot vermogen. Als iedereen bij zich thuis 10 kilowatt zal verbruiken bij het laden, of aan een laadpaal op straat, dan zal die gelijktijdigheid van verbruik sterk toenemen en daar zijn de kabels niet op voorzien. Dat betekent dat op bepaalde locaties, afhankelijk van de regio en hoe ver je van een transformator af woont, van duizend-en-een omstandigheden moeilijkheden zou kunnen krijgen, ook om een laadstation te zetten. En dat zeker op de oudere netten.”

Overleg moet er daarover zijn, vertelde Pieter Vermassen, expert netontwikkeling bij Fluvius op het Congres Laadinfra begin februari. “Laadpleinen en clusters van heel veel laadinfrastructuur, van traag tot ultrasnel, vragen ook vanuit nettechnisch oogpunt heel wat infrastructuur om energie en vermogen te leveren. Er moet dus ruimte zijn om bijvoorbeeld een middenspanningscabine in te planten. Voor men laadpleinen installeert, moet men dus eerst bij Fluvius te rade gaan of het daar technisch mogelijk is. Maar op zich zijn laadpleinen dan ook erg interessant, want als we laadinfrastructuur concentreren op één plek kunnen we de benuttingsfactor van de aansluiting veel efficiënter beheren.”

Miljarden in het net pompen

Niet panikeren dus, maar wel investeren, zo Van Den Broeck zijn kijk op de kwestie samen. “Er dienen een aantal noodzakelijke ingrepen te gebeuren. Zo plant Fluvius op distributieniveau voor 4 miljard euro aan bijkomende investeringen boven zijn reguliere bestedingen. Die zijn samen goed voor 7 miljard over de komende negen jaar. Elia zal in totaal 9,4 miljard investeren voor 2028 om de netcapaciteit op te krikken. Maar je kunt natuurlijk niet ongebreideld geld in een netwerk pompen, want dat komt allemaal op de energiefactuur van de gewone verbruiker en weegt op de concurrentiepositie van bedrijven. De miljarden die er zijn, moeten dus naar zogenaamde ‘no regret’-investeringen op punten in het netwerk waar we al zien dat er problemen zijn, of te verwachten zijn. Het spreekt voor zich dat je daar als eerste moet versterken. Als ik de plannen van de netbeheerders lees, dan zit die focus ook wel goed.”

En dat bevestigt Marie-Laure Vanwanseele, woordvoerder van Elia. ‘“In al onze plannen houden we rekening met een stijging van het elektriciteitsgebruik. We vertalen daarbij de targets op het vlak van elektrisch rijden en verwarmen naar de juiste capaciteit voor ons hoogspanningsnetwerk.”

“Toch gaat er meer nodig zijn, waarschuwt Desmet. “We zullen allemaal ook wat flexibeler moeten worden in ons elektriciteitsverbruik. Dat speelt vooral op distributievlak, waar je af en toe injectie- of vooral afnamepieken hebt die op een beperkt aantal momenten in het jaar problematisch kunnen zijn. Traditioneel is dat bijvoorbeeld tijdens de donkere wintermaanden, als er in een zogenaamde ‘dunkelflaute’ noch windenergie en zonne-energie op te wekken is. Als wij op zo’n moment, van pakweg zes tot acht ‘s avonds op 20 december, collectief onze warmtepompen opzetten en onze auto’s opladen, dan komt het systeem in de problemen en kan het netwerk overbelast geraken. Het is maatschappelijk niet te verantwoorden om het netwerk zo in te richten dat het zoveel capaciteit heeft dat het die pieken gelijktijdig kan verwerken, dus moeten we onze toestellen flexibel gaan gebruiken. Het is bijvoorbeeld misschien niet nodig om voor je laadpunt 11kW te onttrekken, dat kan wel wat minder op momenten als ons netwerk niet in staat is om dat te leveren.”

Zekerheid en visie gevraagd

Moeten we het ten slotte nog even over de overheid hebben? “Van die kant komen toch wat gemengde signalen”, zucht Van Den Broeck. “Een langetermijnvisie rond energie bestaat daar niet. Zowel op het federale als het regionale niveau zijn ze er wel mee bezig, maar van een gecoördineerd geheel waar we naartoe willen op het vlak van productie, systemen, opslag en flexibiliteit op het gebied van energie is geen sprake, of in elk geval nog niet. En dat is nochtans nodig, want zo kun je investeringszekerheid geven. Het nucleaire dossier is zo een voorbeeld van hoe het niet moet. Ik spreek me niet uit over de noodzaak van de uitstap of niet, maar door politiek mismanagement hebben we vandaag geen markt, en dat stelt ons wel voor uitdagingen.”

Er mag wel eens een visie ontwikkeld worden dus, klinkt het. “Dan geef je alle partijen in het landschap een vorm van zekerheid. Als je een plan uittekent op welke locaties je bijvoorbeeld wil inzetten op windenergie, dan creëer je vanzelf een ecosysteem waarin je exploitanten vindt, en kan ook de netbeheerder zich voorbereiden om te zorgen dat er capaciteit genoeg is en eventueel opslag daartussen te voorzien. Zo maak je een kader voor alle spelers, want een markt functioneert natuurlijk alleen maar als er iets uit te halen valt.”

Lees ook:

Auteur: Matthieu Van Steenkiste